Geschokt was ik niet bij het horen van de verhalen die de jongeren mij vertelden.
Al vroeg ik mij wel af of die plots verkregen vrijheid altijd bijdroeg tot het meer
gelukkig zijn van de relaties tussen de meisjes en de jongens. Vanuit eigen ervaring
kon ik vertellen hoe in mijn jeugd het uitstellen van de lust ook zijn charmes had.
Dat de moeilijkheid juist lag in het harmoniseren van genegenheid en intimiteit.
Vroeger, legde ik dan uit, was de sex om kinderen te verwekken. Later kwam de liefde
meer op de voorgrond. Nu, in de zestiger jaren, was het om je lekker te voelen. Maar
dat kon niet langer blijven duren omdat lekker ook maar een penis lang was en voor
de meisjes nog veel korter. Temidden van deze veranderingen zochten de homosexuelen
naar erkenning van hun of haar anderszijn. De heterowereld moest bewust worden gemaakt
dat homosexualiteit in de samenleving een realiteit was. Geen afwijking en geen ziekte.
Via de biechtstoel leerde ik homoseksuele mannen en vrouwen kennen. Niet bij name,
want anonimiteit was voor hen van levensbelang in een samenleving waarin alleen de
heteroklok sloeg. In de loop van 1964 kwam het eerste homo-schaap over de dam van
de spreekkamer. Een man die acht jaar jonger was dan ik. Hij vertelde over zijn eenzaamheid
en schuldgevoelens. Over zijn leven in wankel evenwicht tussen geheimhouding en vrees
voor herkenning als homo. Ik kon hem vertellen over het C.O.C. in Amsterdam en het
blad Dialoog dat die vereniging uitgaf. Hij kon daar geen abonnement op nemen omdat
hij niet wilde dat het blad bij hem thuis werd bezorgd. Ik beloofde hem zelf een
abonnement te nemen zodat wij het blad samen konden lezen. Zo werd ik abonnee van
Dialoog en had de administratie van het C.O.C. mijn naam en adres. Dat was in de
tijd dat Gerard van het Reve openlijk uitkwam voor zijn homosexueel zijn en in Dialoog
artikelen schreef. Van het C.O.C. ontving ik een brief met het verzoek om in Venlo
vertrouwensman van de homosexuelen te worden. Daar was vraag naar omdat in Amsterdam
vanuit Limburg verzoeken kwamen om hulp. Zij konden dan naar mij verwijzen. Ik heb
direct teruggeschreven dat ik graag hulpverlener wilde worden voor de homosexuelen.
Zo is het gekomen dat ik flikkerpater werd in Venlo. In korte tijd werd Mariaweide
een centrum voor homofielen van Venlo en omstreken. De voorzitter van het C.O.C.,
Premsela, kwam naar ons klooster om in de aula een afdeling van het C.O.C. op te
richten. Zonder openlijke publiciteit kwamen er tachtig aspirant-leden opdagen. Het
geruchtencircuit van de toenmalige homowereld werkte efficiënt. De Geestelijke Gezondheidszorg
voor Noord-Limburg, inmiddels Riagg geworden, wilde een team vormen om homosexuelen
te helpen. Zij vroegen mij om als pastor aan het team deel te nemen. De directeur
van de psychiatrische inrichting in Venray, dr. Marlet leidde de oprichtingsvergadering.
De andere leden van het team waren dr. Grubbe die door een publicatie de homoseksualiteit
uit de hoek van de ziekte had geschreven, een maatschappelijk werker Aarts en de
psycholoog Asselbergs van Venlo. Deze laatste viel na enkele gesprekken af omdat
hij de nieuwe kijk op de homosexualiteit niet kon en niet wilde volgen. De kennis
van en het denken over homosexualiteit was in Limburg onderontwikkeld. De angst,
onbekendheid en vijandigheid tegenover homoseksualiteit en homosexuelen was algemeen.
Jarenlang trok ik alleen of met leden van de C.O.C. naar bijeenkomsten van vooral
vrouwenbewegingen om voorlichting te geven. Geen enkel dorp of gehucht hebben wij
overgeslagen. In de zestiger en de zeventiger jaren was een lezing over homoseksualiteit
in. Bisschop Moors van Roermond liet via een secretaris weten dat hij mijn werk steunde.
Voor de rust in behoudende kerkelijke kringen was het wel beter niet met zijn bisschoppelijke
aanmoediging te zwaaien. Met de komst van bisschop Gijsen veranderde het klimaat
in de Limburgse kerk. In het algemeen maar vooral in de houding tegenover homosexualiteit.
De bisschop wilde er niet over horen. Alles wat rond sex gebeurde moest gericht zijn
op voortplanting en alleen plaats hebben in het huwelijksbed. De nieuwe, bevrijdende
visie op seksualiteit en lichamelijkheid werd door de bisschop terugverwezen naar
de richtlijnen van vóór het Vaticaans concilie. Dat concilie had wel een aanzet gegeven
om de vreugde en het geluk die de beleving van de sexualiteit met zich meebracht
in een spiritualiteit van het huwelijk te integreren. Maar de curie en paus Paulus
VI en Johannes Paulus gingen weer over tot het vroom praten over het huwelijk waar
geen mens een boodschap aan had.